|
Bij elke poldermolen stond een koehuis of schuurtje, dat diende om bij onweer te schuilen en om regenwater op te vangen voor de (vaak kleine) regenbak. Tevens werd hier 's zomers gewoond. De Beemster molens waren kleuriger dan die in de Schermer, want de getrapte weeg was groen geschilderd, de kozijnen en de roeden geel. En op de kop van de as was een ster geschilderd, in rood, groen en wit.
Men bleef bezig met de molens te verbeteren: "Te adviseren de nieuwe inventie van een planck in plaets van seyldoeck tusschen de roed ende de hecken aende moolenroeden naer het exempel van olymoolens en andere. De drie poldermeesters bij een te komen en te looten wie een prooff soude doen off ten waer dat sy malcanderen onderlingh verstonden." De heer Wrecht zal de proef nemen en wel aan de Kwadijkergang.
Door het verbranden van de timmerwerf bij Purmerend in 1799 gingen daar alle houtwaren en gereedschappen verloren. In een rapport van 15 september 1804 wordt de voorraad zo gering genoemd dat "dezelve na de gewoone calculatie van het verlies roeden en andere ongelukken van storm als andersints te gering was om zonder aankoop van eene aanzienelijke parthij houtwaren te risiqueren den stilstand van molens in den winter of het voorjaar", waar het college van dijkgraaf en poldermeesters dan voor verantwoordelijk zou zijn. Vandaar dat ze in 1805 weer een voorraad vormden nl. 12 roeden voor ƒ 2950,-. Verder kochten zij in Zaandam "diversche eyken balken, palen en krommers voor de somme van ƒ 3958,- waarvan de nodige schep- en waterraaden vervaardigt wierden". In de winter 1804-1805 was men zo gelukkig dat er slechts één roede verloren ging, zodat de aankoop voor de volgende winter iets minder kon zijn.
In 1816 werd de bouwvallige timmerwerf bij De Rijp vernieuwd, "waardoor nu alle timmerages van scheprad en andere precieuse stukken binnenshuis gedaan kunnen worden tot behoud van de materialen en tot groot gerief van 't werkvolk." De nieuwe houtloods kon "nu alle voorraad bevatten, alles kan worden afgesloten en wij zullen niet meer ondervinden, dat de kostbaarste stukken hout bij voorraad klaar gemaakt, bedorven waren wanneer zij gebruykt moesten worden". Op 1 mei 1818 stelde het dijkbestuur een brandspuitreglement op voor de molenwerf bij De Rijp.
De timmerschuur en bijbehorend huis stonden in de onderdijk tussen de Rijpergang en de Graftdijkergang, ze staan mooi afgebeeld op de kadasterkaart van 1811-1832.

De molens waren oorspronkelijk uitgevoerd met een scheprad (6 m diameter en 38 cm breed), hierboven een bovenaanzicht van de plaatsing in de molen. Pas midden 19e eeuw werden deze vervangen door de nu bekende en algemene vijzel onder het midden van de molen, omdat deze een grotere opvoerhoogte heeft.
"Teekening van een scheprad watermolen. Boven Molen of uitmaalder van de bedijkte Beemster op Schermerboezem, gebouwd bij Schermerhorn in den jare 1816 door F. Schoorl." Bron: Beeldbank Waterland.
In het verslag van de President Hoog Heemraad van de Beemster over de periode Paaschen 1820-1821 wordt echter onder punt 10 gemeld dat "voorleeden Zomer in de maand September [onheil plaatsvond op] de Boven Molen van de Wouder Gang door Bliksem getroffen..." "... Nieuwe molen daar te stellen die ook in korte tijd [geen datum genoemd, zou nog in 1820 gebouwd kunnen zijn] door den kundigen en ijverigen Baas Fr. Schoorl in de beste order is voltooid..." Plusminus ƒ 16.000 (informatie met dank aan Vincent Valger).
Tijdens de algemene paasvergadering in 1848 kreeg de dijkgraaf de opdracht een voorstel te doen om "alle de molens van de Beemster binnen de kortstmogelijken tijd van scheprad tot vijzel te reconstrueren, nevens het plan de daartoe bij negotiatie te vinden gelden." Dit omdat de proef met de reconstructie van de Jisper middelmolen goed was uitgevallen. Omdat er vanwege de ongunstige omstandigheden moeilijk een gunstige geldlening kon worden aangegaan, besloot het dijksbestuur echter de belangrijke werken nog een jaar, of in ieder geval tot een volgende vergadering, uit te stellen.
Op 23 mei 1848 deelde de dijkgraaf in de bestuursvergadering mee, dat hij in overleg met de opperpoldermeesters het besluit van de Hoofd-Ingelanden, neergelegd in de begroting 1948/49, aan de beide molenbazen had medegedeeld. Volgens dit besluit zouden twee molens van de Middenpolder en een van de Arenbergerpolder van scheprad- tot vijzelmolen moeten worden omgebouwd. Na voorbereiding en aanbesteding bleek dit ƒ 8524 te gaan kosten. De verwachting was dat de ombouw van alle 50 molens niet voor 1862 gereed zou zijn.
Op de paasvergadering van 15 april 1852 besloten de Hoofd-Ingelanden om aan de molenbaas Barend Bruyn ƒ 150 te schenken als blijk van tevredenheid voor zijn werkzaamheden van de afgelopen 30 jaar, en aan molenbaas A.W. van Kleeff ƒ 100 "zoo ter belooning van bij de reconstructie der molens bewezene als tot aanmoediging van nog te presteren diensten."
Het polderbestuur dacht na de vervijzeling met een molen per gang minder te kunnen volstaan, de ondermolen van de Graftdijkergang werd kort voor 1857 gesloopt [een enkele bron schrijft Draaioordergang maar dat klopt niet, Bouman p. 226 schrijft Rijpergang maar dat klopt ook niet]. Omdat de vijzelmolens echter meer wind nodig hadden om op gang te komen, viel het resultaat (net als in de Schermer) tegen en bleven alle overige molens in bedrijf tot het einde van de windbemaling.

|
Hierna werd er op verschillende molens nog een gietijzeren bovenas ingebouwd in een verdere poging de efficiëntie te verbeteren. Deze assen kostten rond de ƒ 500 per stuk en werden van diverse ijzergieterijen betrokken.
Verder werden gedurende 1865 bij de drie firma's Gebr. Pot, Hr. Panvisch te Ouderkerk aan de IJssel en Wed. A. Sterkman en Zn. te 's-Gravenhage, elk twee ijzeren roeden besteld, om te kunnen proberen hoe deze zich in de Beemster molens hielden.
Uit de folder hiernaast van ca. 1880 blijkt dat de firma Pot minstens 16 ijzeren roeden aan het Waterschap De Beemster geleverd heeft.
In 1869 en 1870 brandden twee molens af, de eerste (23 juli 1869, Nr. 14, 3e molen van de Graftdijkergang) werd in eigen beheer herbouwd, de tweede (31 juli 1870, Nr. 37 van de Kruisoordergang) werd voor ƒ 8.234 gegund aan P. Wilms te Anna Paulownapolder. Hij moest op 12 september klaar zijn, maar toen bleek het achtkant nog niet eens gesteld te zijn. Uiteindelijk had op 18 augustus 1871 de afschouw plaats. Er bleken nogal wat gebreken aan te zijn, die alsnog verbeterd moesten worden en de aannemer verbeurde o.a. ƒ 1600 wegens het veel te laat opleveren van het werk (Wilms was in 1880 ook weer een inschrijver voor de bouw van het tweede stoomgemaal).
Op 22 januari 1875 was er weer brand bij de Graftdijkergang. Door de brandspuit van De Rijp werd hulp verleend bij het blussen, op 4 februari bedankte het dagelijks bestuur het gemeentebestuur van De Rijp hiervoor met opvrage van de kosten. Tevens werd aan enkele personen een beloning toegekend, die "tot de spoedige blussching der brand hebben meegewerkt".
In de Purmerender Courant van 13 april 1873 vroeg het Waterschap de Beemster voor vast "een bekwame molenmaker, hoofdzakelijk klaar voor de Vijzel-Watermolens". Kandidaten konden zich vervoegen bij A.W. van Kleeff.
Blijkens een advertentie in de Purmerender Courant van 15 maart 1882 woonde in een van de molens aan de Westdijk Simon Langenberg. Daar vond op 23 maart een verkoping plaats. Helaas staat er niet bij om welke gang of molen het precies ging. Uit de afbraak hetzelfde jaar blijkt dat het de Woudergang betrof.
|