Daarna voerden de Hoofdingelanden zelf de onderhandelingen met de omliggende bewoners en besturen over af te stane gronden voor de dijk, en over de afvoerkanalen van het Beemsterwater. Hierbij werden nog geen deskundigen geraadpleegd.
Volgens Bouman vond begin 1608 een meting op het bevroren Beemstermeer plaats, om nauwkeurig de diepte en de grondsoort (niet de afmetingen) te bepalen. Hiervoor zijn verder geen bronnen bekend.
Borger (2004, pag. 81) suggereert op basis van de betaling aan Cort dat hij nog in januari 1608 metingen over het ijs verrichtte voor zijn kaart, die dan dus niet in 1607 zou zijn klaargekomen.
Lucas Janszoon Sinck en consorten
Na het overlijden van Cort namen de Beemster bedijkers de Amsterdamse landmeter Lucas Jansz Sinck in de arm, hij woonde op de Rozengracht in 'de Landmeeter'. In april 1608 kreeg Sinck zijn eerste "vacatie en sallaris" ter hoogte van ƒ 98.8.0 betaald, daarna kreeg hij ongeveer eenmaal per maand betaald. Sinck bleef tot aan het eind van de droogmaking optreden als landmeetkundig adviseur van de vergadering van hoofdingelanden. Welk aandeel de landmeter precies heeft gehad in de beslissingen, is niet te achterhalen. De hoofdingelanden bepaalden naar alle schijn toch het meeste zelf.
Lucas Jansz Sinck was in enkele jaren de (bijna) enige landmeter die in de rekeningenboeken van de Beemster voorkomt. Naast Sinck (en Cort) wordt in 1608 alleen eenmaal Mathijs Elberts, landmeter uit Hoorn genoemd.
Op 10 april 1608 werd het aanleggen van de 400 dijkparken aanbesteed. Aangezien Sinck de enig genoemde landmeter was, moet hij de hand hebben gehad in het maken van het bestek daarvoor en het uitzetten van de dijkparken.
[Volgens de Kroniek van de Beemster (1981; bronvermelding Een timmermanszoon wint land, Max van Amstel, 1942) echter waren er in mei 1608 vier landmeters, bijgestaan door een staf medewerkers, die het bestek van de ringdijk hadden gemaakt en daarna werkten aan de verdere concretisering van wegen en sloten:
- mr. Lucas Janszoon Sinck van Amsterdam
- mr. Jan Pietersszoon Dou van Leiden
- Ugustyn Bas van Alkmaar
- Schout Reier van Warmenhuysen
Gezien de bronvermelding is dit bericht niet erg betrouwbaar.]
Lucas Jansz Sinck was stadslandmeter van Amsterdam en heeft in dezelfde jaren dat hij voor de Beemster werkte bij de derde uitleg van Amsterdam, samen met de stadstimmerman Hendrik Jacobsz. Staets (1558 - na 1628), kaarten van de grachtengordel en de Jordaan getekend. Hij raakte ongetwijfeld door de uit Amsterdam afkomstige hoofdingelanden betrokken bij de Beemster.
Het is niet bekend waar en wanneer Sinck werd opgeleid en geadmitteerd als landmeter, waarschijnlijk was dat door de stad Amsterdam. Sinck overleed ca. 1622.
|
Volgens Van Zwet (2009) vermeldt Borger (2004, pag. 81) dat de bedijkers zich reeds in het voorjaar van 1608, vrijwel direct na het aanbesteden van de ringdijk en ringvaart, bezighielden met de planning van de infrastructuur. Borger verwijst naar de verwachting van de bedijkers, de Beemster reeds voor november 1608 droog te kunnen leggen. Er zijn echter geen gedateerde wegenkaarten uit deze tijd bewaard gebleven.
Verder werden vele Beemster kavels doorsneden door waterlopen en molengangen. Dit duidt er op, dat de plaatsing van het raster van wegen en tochtsloten nog niet was vastgelegd tijdens de aanleg van de molengangen in 1608.
In het Nationaal Archief te Den Haag (no. 2600 van de Collectie Hingman, zie afbeelding) bevindt zich een opmerkelijke kaart met een mogelijk indelingsvoorstel voor de Beemster, dat doet denken aan de Zijpe. De kaart dateert vermoedelijk uit de begintijd van de bedijking, want de randen van het meer (en de ringdijk?) zijn exact hetzelfde als op de kaart van Cort uit 1607. Na de tweede bedijking van 1610 liep de ringdijk bij Spijkerboor, Oostmijzen en Kruisoord anders. Het opschrift "tweede" doet vermoeden dat het een ontwerp uit een serie van ontwerpen was. Het getoonde patroon van verkaveling bezit echter niet de uitgebalanceerde structuur en harmonische maatverhoudingen van het later gerealiseerde vierkantenraster. Het is onzeker of deze kaart beschouwd mag worden als een (vroeg) serieus ontwerp voor de inrichting van de Beemster.
Jaap Evert Abrahamse en Lammert Prins suggereren in hun artikel in De Nieuwe Schouwschuit van november 2012 dat deze kaart, mogelijk afkomstig uit het archief van de Staten van Holland en West-Friesland, deel heeft uitgemaakt van de eerste octrooiaanvraag uit 1598 [moet zijn 1597]. Het ontwerp voldoet volledig aan het gebruikelijke beeld van een zeventiende-eeuwse droogmakerij: een zo groot mogelijke oppervlakte landbouwareaal ontsloten door een minimale infrastructuur. Maar hij lijkt in niets op de vijfsterrenpolder zoals die tien jaar later werd werd gerealiseerd.
In het rekeningenboek van 1609 wordt alleen Sinck genoemd als landmeter, hij kreeg voor elke dag van dat jaar salaris uitbetaald.
Op 20 januari 1610 braken de dijken door en stond de Beemster weer vol. De bedijkers en landmeters waren toen waarschijnlijk voorlopig weer te druk met de bedijking en droogmaking, om zich in het ontwerp van de inrichting te kunnen verdiepen.
Op 29 maart 1610 bespraken de hoofdingelanden ondermeer "op den persoon van een landmeter, en of men denzelven in gedurige dienst zal aannemen, of alleen somwijlen te ontbieden, als Dijkgraaf en Heemraden het noodig vinden." Men besloot Mr. Lucas Jansz Sinck weer tot landmeter te benoemen tegen een salaris van ƒ 3,- per dag, voor 6 maanden ingaande na Pasen (zie afbeelding). Het rekeningenboek van 1610 ontbreekt in de archieven. In de volgende jaren kreeg Sinck, waarschijnlijk vanwege bezuinigingen, alleen nog voor geleverde diensten betaald.
De vernielde molens werden herbouwd en het aantal uitgebreid. Reeds op 25 juni 1610 was de ringdijk provisorisch gedicht en konden enkele molens alweer malen. De laatste aanbestedingen voor het definitieve herstel en vernieuwen van de vernielde dijkparken vonden echter in de loop van augustus 1610 plaats, zodat het uitmalen van het water vermoedelijk in september/oktober 1610 echt kon worden hervat.
Toen er op 3 januari 1611 nog maar 6 voet water in de Beemster stond vroor deze dicht en besloot de vergadering van hoofdingelanden om bij de eerste gelegenheid zes landmeters het ijs op te sturen om het meer te meten en te peilen, om ondermeer de juiste herplaatsing van de molens te bepalen.
Is weder ook bij advies van de heren hooftingelanden inde Hage goet ende geraetsaem gevonden dat men zes lantmeters met het eerste besloten water ende gaynkbaren ijs den Beemster zoude doen affmeten ende daer van een perfekte caerte maecken, ter welcke de here Bambeke aengenomen heeft te verschrijven de twee landmeters tot Leyden, ende de dijckgraeff Augusteyn Bas, ende noch twee landmeters tot Alcmaer, omme ter gelegender tijt met Mr Lucas de metinge te doen.
Op enkele drukken van de gemaakte kaart worden de landmeters genoemd:
- Gerrit Dirksz. Langedijck (overl. 1624), uit Alkmaar
- Augustijn Bas, reeds sedert 1610 voor verschillende klussen ingeschakeld
- Lucas Jansz Sinck
- Jan Pietersz Dou, uit Leiden
- Adriaen Bruijn, uit Leiden
- Reyer Cornelisz, uit Alkmaar.
Gerrit Dircxz. Langedijk uit Alkmaar verkreeg op 28 oktober 1592 zijn admissie als landmeter in Holland.
|
Augustijn Bas van Alkmaar werd op 13 juli 1605 door Holland als landmeter geadmitteerd.
|
Jan Pietersz. Dou van Leiden leefde van 1573 tot 1635.
Dou werd op 27 november 1597 door Holland als landmeter geadmitteerd.
Rond 1610 gebruikte hij zijn nieuwe uitvinding, later de 'Hollandse Cirkel' genoemd, voor het eerst bij de droogmaking van de Beemster. Over het gebruik van dit 'nieu gheordonneerde Mathematische Instrument' publiceerde hij in 1612 een boekje.
|
Adriaen de Bruijn Andriesz. uit Leiden verkreeg op 20 september 1600 zijn admissie als landmeter in Holland.
|
Reyer Cornelisz. uit Koedijk werd op 15 september 1595 door Holland als landmeter geadmitteerd.
|
De vergadering van de hoofdingelanden besloot op 31 maart 1611 (Van der Sluis schrijft 27 maart) dat Lucas Jansz Sinck op de kaart, die was gemaakt na de meting over het ijs van januari 1611, wegen en sloten moest intekenen. Overigens waren de landmeters gewoonlijk wel aanwezig bij de vergaderingen van dijkgraaf en heemraden (de uitvoerenden), maar onzeker is of ze ook aanwezig waren op de vergaderingen van de hoofdingelanden (de opdrachtgevers).
... is verstaen ende geresolveert dat bij Mr. Lucas op de caerte zal worden gedaen de afftekeninge van vier weghen inde lengte ende vier weghen inde breedte, al tzaemen op gelijcke distantie van malcanderen ende wijnckelhaeck ligghende, ende dat de selve weghen breedt zullen gemaekt worden drie roeden, ende verhoogt zullen worden met de aerde die comen zal uyt de sloot van anderhalve roede ter wederzijde ...
Ende aengaande de waeteringen ofte tochtsloten die tot vijfve toe inde lenghte ende vijff inde breedte midden tusschen de weghen ofte dijcken gelegen sullen worden, is geresolveert ende goet gevonden dat deselve twee roeden breet sullen gemaekt worden.
J. Bouman schrijft dat er bij gelegenheid van de opmeting over ijs in januari 1611 een nieuwe kaart van de Beemster werd gemaakt, "waarop 4 wegen in de lengte en 4 in de breedte, met 5 togten in de lengte en 5 in de breedte gebragt werden". Als deze aantallen al correct zijn, is deze kaart voor zover bekend helaas niet bewaard gebleven. Van een besluit tot het omdraaien van de aantallen wegen en sloten is niets bekend, er bestaat dus ook de mogelijkheid dat de 4x4 wegen en 5x5 sloten op een vergissing berustten.
Op een belangrijke vergadering op 19 juni 1611 werd het (ruwe?) ontwerp van het raster goedgekeurd. Hierbij waren uiteraard dijkgraaf, heemraden en de harde kern van de hoofdingelanden (Dirk van Os, Crook, Arent ten Grootenhuys en Spieghel) aanwezig. Verder waren als adviseurs de landmeters Lucas Jansz Sinck, Gerrit Pietersz Langedijck en Augustus Bas aanwezig, alsmede de Amsterdamse stadstimmerman Hendrick Jacobsz Staets "der fabryck der stede Amsterdam" [Aten (2012) betrekt hierna Staets net als Sinck als landmeter bij het plannen en uitzetten van het raster, maar van betrokkenheid van Staets bij de droogmaking van de Beemster is mij verder niets gebleken; hij wordt hieronder ook niet als landmeter vermeld].
inden eerste is nae genomen advies vande voors landmeters ende Mr Heyndrick bij eenparige stemminge goet gevonden dat de sloten ende weghen sullen gemaeckt ende geleyt worden op de voet ende rooyinge soo als d'eerste toghtsloot voor dien bij de dijckgraaf ende Mr Lucas affgeteykent ende geroyeert is, ... dat voorts nopende 't getal ende breete van de weghen ende slooten gevolght zal worden de resolutien ter generale vergaderinge van 29 maart [of 27? of 31?] in Amsterdam genomen.
....
Mr Hendrijck Jacobsz. wordt voor zijn vacatien toegeleyt zestig gulden ende Cornelis Dankertsz. vijftig
Volgens Bouman werd in de late nazomer van 1611 begonnen met de voorbereidingen voor de aanleg van de nu nog bestaande 10 hoofdwegen en sloten, mogelijk was in de tussentijd het ontwerp dus aangepast. Een ongedateerde manuscriptkaart in het Nationaal Archief te Den Haag (no. 2599 van de Collectie Hingman, zie afbeelding) toont reeds het nog bestaande wegen- en slotenplan. Op grond hiervan en van de aanwezigheid van 40 molens, concludeert Gerrit Keunen in Geschiedenis van de bemaling, 1985, dat deze kaart vlak na de zomer van 1611 gemaakt moet zijn.
Als dat klopt, moeten de bedijkers al snel de aantallen wegen en sloten hebben omgedraaid, want op de kaart staan al 5x5 wegen en 4x4 sloten. Diederik Aten (2012) trekt hieruit de conclusie dat de hoofdingelanden kozen voor het wegtransport en niet vervoer over water. Of dit op een historische bron is gebaseerd staat er niet bij. Vreemd is het wel, want tot het begin van de verharding rond 1850 waren de wegen in het natte seizoen zo slecht dat volgens Bouman twee paarden al de grootste moeite hadden er een lege wagen overheen te trekken. Betje Wollf schreef in 1774: "Van ons huis tot aan de stad Purmerend legt een seer goed schelppad, dog buiten dat is er geen kans de Beemster klei des winters te passeren, tenzij met schuitjes of per ijs, mits dat het sterk genoeg is". Uit 1613 en 1805 tot 1880 is bekend dat er een veerdienst was tussen Middenbeemster en Purmerend, hiertoe werden sommige sloten zelfs breder gemaakt dan normaal.
Uit het rekeningenboek van 1611 blijkt dat Gerrit Dirksz Langedijk in dat jaar enkele kaarten van de Beemster heeft gemaakt en "overgeleverd". Frouke Wieringa schrijft de kaart in "Perfect gemeten", 1994 de kaart toe aan Gerrit Dirksz Langedijk, omdat de stijl van tekenen en de belettering sterke overeenkomst vertonen met diens stijl. Hier en daar wijkt het slotenpatroon af van de werkelijkheid, en bij Grosthuizen is de tekenaar geheel de mist ingegaan.
Voor de werkzaamheden werden in 1611 de volgende 4/5 landmeters betaald:
- Gerrit Dirksz Langedijk: ƒ 387
- dijkgraaf Augustijn Bas: ƒ 353
- Lucas Jans Sinck: ƒ 241
- Jan Pietersz Dou: ƒ 281
- Gerrit Pietersz van Schagen, boekbinder en boekverkoper uit Alkmaar: ƒ 28 voor 9 dagen werk en schuitvracht
De ontwerpers vormden tussen de wegen en de tochtsloten in het basisraster vierkanten van 100 morgen [Een morgen is volgens zeggen de oppervlakte die in een morgen geploegd kon worden, iets minder dan een hectare. Maar aangezien morgens aanzienlijk kunnen verschillen van plaats tot plaats, van 0,25 hectare tot meer dan een hectare, moet deze bewering in twijfel getrokken worden]. Eerst wilde men de vierkanten verdelen in vijf kavels van 20 morgen, later in vier kavels van 25 morgen, maar al snel werd in de zomer van 1611 toch weer besloten ze in vijf kavels te verdelen, die op de ideale kavelgrootte van 20 morgen uitkwamen. [Als reden voor de verkleining van 25 naar 20 morgen oppert Aten (2012) dat dit beter uitkwam bij de verdeling van de kavels onder de inschrijvers.] Alle binnenkavels van 20 morgen zijn rechthoeken die aan de voorkant aan een wegsloot grenzen en aan de achterkant aan een tochtsloot. In sommige blokken werden smallere kavels van 8, 5 en 2 morgen gemaakt. De oriëntatie van de blokken binnenkavels lijkt kris kras door elkaar haaks op elkaar te staan (waarom?). De dijkkavels liggen met de voorkant aan de dijksloot en met de achterkant aan een tochtsloot, ze worden ook nog eens doorsneden door de extra toegevoegde Purmerenderweg, Zuiderweg en Wormerweg (met hun wegsloten van binnen en buiten verschillende breedte), mogelijk omdat de dijken niet geschikt werden geacht als verkeersaders. Zie voor een uitgebreide beschrijving de volgende pagina.
In september 1611 werd een kavelcommissie ingesteld, die zich voornamelijk bezighield met de waardering van de grond en de verdeling in verschillend te bemalen polders. De leden waren:
- Dirk van Os
- Laurensz Jan Spieghel
- Jacob Poppen
- Nicolaas Veen
- Arent te Grotenhuys
- een aantal 'gemene ingelanden' uit Haarlem, Delft en Leiden.
Enkelen hiervan waren zeer actief, maar ook Jan Claesz Crook en Nicolaas van Bambeek (die ging zelfs tijdelijk in Purmerend wonen) duiken veelvuldig op in de notulen. Zij maakten rapporten op, reisden ermee heen weer tussen Amsterdam en Den Haag, of namen voorafgaand aan een besluit samen met de landmeters de situatie ter plekke in ogenschouw en hielden zich zelfs persoonlijk bezig met 'spitten en boren'.
In de herfst van 1611 was het waterpeil zo ver gezakt, dat men kon beginnen met het uitzetten of graven van sloten en aanleggen van wegen. De hoofdingelanden waren druk in de weer de plannen voor de inrichting van de Beemster tot in de puntjes uit te werken. Op 12 en 13 oktober maakten enkelen van hen een inspectieronde over de ringdijk. Ze werden daarbij vergezeld door Gerrit Dirksz Langedijk en Augustijn Bas die op "perfect gemeten" kaarten de toekomstige dijkkavels aanwezen. Ze konden de polder niet betreden omdat door de natte herfst de Beemster weer/nog blank stond.
In de weken daarna legden de hoofdingelanden de laatste hand aan de planning van de inrichting van de Beemster, zelfs de namen van de toekomstige wegen werden toen al bedacht. En nog in oktober besloot men om de eerste kerk ter gelegener tijd te plaatsen bij de kruising in Middenbeemster, ten westen van de Middenweg (hij kwam uiteindelijk ten oosten daarvan).
Diederik Aten (2012) schrijft dat Edamse mandenmakers honderden korven en fuiken leverden die op staken werden geplaatst voor het uitzetten van de infrastructuur. Hij schrijft dat Augustijn Bas met enkele collega's de hele winter en het voorjaar bezig was met de infrastructuur en het uitzetten van de kavels in het terrein.
Begin 1612 kreeg Gerrit Dirksz Langedijk het zo druk met zijn werk in de Beemster, dat niet hijzelf maar zijn vrouw Aaf bij Uitwaterende Sluizen het geld ging innen dat hij intussen met metingen in Zaandam had verdiend.
Door het invallen van de natte winter duurde het tot het voorjaar van 1612 voordat de arbeiders verder konden met de sloten en de wegen. Eerst was er nog een inspectietocht om goed te onderzoeken wat het niveau en wat de grondsoort was in de verschillende delen van de droogmakerij. Deze gegevens werden mogelijk verwerkt op een kaart van de verkaveling, die de hoofdingelanden op 10 juli 1612 (drie weken voor de verloting) besloten te laten maken. Tevens werden daarna de kavels uitgezet:
tot landt-meters was aengenomen meester Lucas Sinck van Amsterdam, de welcke namaels meest alle de wercken, met en nevens meester Augustijn Bas landtmeter van Alkmaar heeft geroeyt ende gestoken, ende in 't leste metten selver ende noch een landtmeter Jan Pietersz. Douw van Leyden, alle de landen [...] in heren-wegen, slooten ende cavelen verdeelt. (Tekst: Reinier Telle in Nieuwe Nederlandsche Caertboek, 1616)
De verkaveling van de Beemster was een reusachtig karwei, de volgende 11 landmeters "uit alle kwartieren van Holland gezocht en ontboden" staan in het rekeningenboek van 1612 vermeld:
- Reijer Cornelisz Schout: ƒ 453
- Lucas Jansz Sinck: ƒ 389
- Augustijn Bas: ƒ 554
- Gerrit Dirks Langedijk: ƒ 405
- Jan Pietersz Dou: ƒ 326
- Jacob Cornelisz
- Leendert Cornelisz
- Matthijs Jansz Been
- de zoon van Been
- Adriaan de Bruin
- Marten vanden Ende
De landmeters verdienden allemaal ƒ 3,- per dag plus vergoeding van reiskosten. Ze aten bij Annetje Ariaans, waardin van 'het huis Egmond' te Purmerend, die de verteringen bij de heren van de Beemster declareerde.
Er moeten bij het afsteken van de kavels ook vele detailkaarten zijn gebruikt. Zo bespraken de hoofdingelanden nog op 12 april 1612 de verkaveling in de Tuinhoek bij Purmerend, en bekeken "drie distincte caerten, bij den landtmeters daervan gemaeckt ...".
De hoofdingelanden uit Den Haag, de hoge ambtenaren, hadden een zware stem in de besluitvorming, en men vroeg hen ook geregeld om advies als het ging om zaken die directe invloed hadden op de aantrekkelijkheid van de te verkopen grond.
Vlak voor de verkaveling (verloting) vond er een aantal vergaderingen plaats waarbij alle gemene ingelanden werden geïnformeerd.
Op 30 juli 1612 verdeelde hoofd-landmeter Mr. Lucas Jansz. Sinck de kavels door loting onder de inschrijvers, in het slot te Purmerend en onder toezicht van de drie schepenen van Purmerend. Rieuwerd Claasz. Allen, secretaris ter stede Purmerende, schreef terstond de resultaten in het kavelregister en landmeter Mr. Augustijn Bas overhandigde de nieuwe landeigenaren "de contra-biljetten van ieders lot ... met eene gedrukte kaart, met aanwijzing van ieders kavel".
[In november 1612 besloten de hoofdingelanden de kavelkaart te laten drukken. De kavelconditiën werden in 1613 uitgegeven.]
Op 31 juli 1612 werd besloten dat de landmeters die de percelen hadden afgestoken, waaronder Gerrit Dirksz Langedijk, gezamenlijk een kaart moesten "resumeren". Dit diende om meetfouten die de nieuwe landeigenaren aantroffen, te registreren en afwijkingen groter dan 40 roeden financieel te compenseren. Op 2 januari 1614 ordonneerden de hoofdingelanden een rekening van Annetje Adriaans te betalen 'voor verteerde kosten van mr. Gerrit Dirricxs lantmr ten tijde van het resumeren van de Caerte van de Beemster'.
Tot februari 1613 zijn er geen gegevens bekend over aanstellingen van landmeters. Tot die tijd was in ieder geval Sinck in vaste dienst en maakte men van de diensten van de anderen gebruik naar gelang het uitkwam. Vanaf 1613 kwam Bas ook in dienst van de Beemster. Op 15 maart 1613 werd aan landmeter Aug. Bas gelast de door Uitwaterende Sluizen opgelegde baggerwerken van de Beemster ringvaart voor te bereiden en via aanbesteding te doen uitvoeren. Later was Maerten van de Eynde landmeter van de Beemster.
Wordt vervolgd!
Invloeden
Simon Stevin?
Romeinen?
Milete?
Wordt aan gewerkt!
De metingen
|
Bronzen beeld van landmeter Adriaan Anthoniszoon, aan het werk met de Hollandsche Cirkel. Noorderkade in Alkmaar |
De metingen over land of ijs werden door de landmeters uitgevoerd met behulp van meetkettingen met schakels ter lengte van 1 voet. Uiteraard hadden ze een ploeg helpers bij zich om het gereedschap te dragen.
Voor het opmeten van moeilijk bereikbare plaatsen zoals watervlaktes, ontwikkelde de Leidse landmeter Mr. Jan Pieterszoon Dou rond 1610 de Hollandsche Cirkel.
|