|
De Enge Wormer
De droogmaking van de Engewormer was niet zoals de grote droogmakerijen een project van een commerciële onderneming waarbij de bescherming van het oude land slechts bijzaak was:
"Ten einde den nieuw gelegden dijk van Wormer te beveiligen tegen den aanslag van het water, besloot de regering van die plaats vergunning te vragen om den Engewormer te bedijken. Bij octrooi van 27 november 1634 is de concessie verleend en in de zomer van 1638 was men zoover gevorderd, dat op den 16den Julij de verkaveling kon geschieden."
Citaat uit De zeeweringen en waterschappen van Noordholland, Mr. G. de Vries Azn., 1864.
-----
Op 27 september 1634 kregen de regeerders van Wormer, van de toenmalige regering van Holland, toestemming om met de bedijking en de droogmaking van de Enge Wormer te beginnen. "Zoals zoveel andere droogmakerijen werd ook de drooglegging van de Enge Wormer gedaan volgens bestek van Jan Adriaansz. Leeghwater." [Bron: onbekend.]
De Enge Wormer of Kleine Wormer was een waterverbinding tussen de Wormer en de Zaan. De Enge Wormer grenst in het noorden aan de polder Wormer, Jisp en Neck, in het oosten aan de Wijde Wormer, in het westen aan de Zaan en in het zuiden aan de Kalverpolder van Zaandam. De oppervlakte van deze polder is ongeveer 158 hectare. Nadat de bedijking gereed was gekomen, werden er in 1637 twee poldermolens gebouwd aan de oostkant van de polder. Beide molens waren binnenkruiers en voorzien van een scheprad. Een echte naam hebben ze nooit gehad, maar later waren ze bekend onder de naam “de Vinkemolens” of “Kop en Bak” (= Kop en Schotel).
Toen de drooglegging van de Enge Wormer behoorlijk was gevorderd, werd er nog een molen bijgebouwd. Deze stond iets verder in de polder aan de Tochtsloot ten westen van de Vinkemolens. Vermoedelijk konden beide Vinkemolens de polder niet geheel droogleggen, zodat er nog een molen bijgebouwd moest worden. Dhr. Jan Molenaar uit Leusden vond in het gemeente archief van Zaanstad het bestek van deze derde molen en schreef in 1984 hierover een artikel in de Windbrief (nr.56). Waarvan hieronder enkele stukken.
“Anno 1638 de 3e Marty. Door versoeck van de Heere Dijckgraeff ende Heemraden van de Enge-Wormer om hare te helpen int ordyneeren ent sette ende stellen van hare darde ofte laagste molen.
So hebben wij onderges. Niet enne nalaten justentie van alles te nemen, hebbende ook nog met die Heere voorschr. Die gront van de meer gepeylt ende gediept ende hebben bevonden dat die selve meer van de Enge-Wormer diep is beneden gem. winter water in de ringsloot twee voete ofte daeromtrent. Ende deselve laagste water twee voeten beneden te malen. Dat is twaalf voete te same bedraagt, iedere molen vier voet, ende als wij bevonden hebben dat de boven molen wat aen de kleyne cant is ende niet veel machtisch is. Dus syn portie bewerkt, sodat nodigh wese ons oordeel die laegste ofte onder mole een weynich sneller ende grooter te maken om het water vry in de mole hooch te brenge.
Het bestek van de ondermolen:
“De molenmaker sal gehouden wesen de molen te maken in gelyke forma als de middelmolen die daer tegenwoordigh staet, ende is gehouden het gene te veranderen dat hier navolge schriftelijk verhaelt is: Ten eerste sal de molenmaker gehouden wese de stylen lank te maken twee ende dartich voeten behave die pennen ende molen twee ende dartich voet onder wyt.
De sloven sullen na den eisch, dick twaalf ende half duym. Die sloven sullen lank wesen negen voet [de sloven zijn de langsbalken van de waterloop].
Deze voorschreve molen sal men hooch ende selve op die pilaars sette ten minste drie voet boven de sloven van de waterloop behalve die muurplaten. Welversaende die roeden sal men na goede proporties wel geboort met een bequame schoot. Sullen lank wesen dat se nietmeer als een voet ofte negen duym bovenkantsloven van de waterloop sullen mogen gaen ofte drayen.
De bodem van die waterloop sal men diep maken vyft half voet. Item het scheprat sal groot wese twintich voet dwars over te meten ende sal breet wesen veertien duym ende in yder vierentdeel seven spruyten. Die waterloop sal men maken van Deventereycke. Volgens die voorschreven scheprat die rysing hooch vier en half voet.
Jan Adriaansz. Leeghwater ingenieur ende molenmaker van de Rijp. Harm. Willemzn. molenmaker tot Jisp.”
“4 marti 1638 is verordeneert dat de bodem van de waterloop van de ondermolen diep geheyt worde noch acht voete benede de …. ofte bovenkant van de bocht die byede onder molen geslaege is welcke tegenwoordich 6 voet 9 ½ duym benedenwinter water na de buyten sloof van de boven molen genomen. De winter buyten peyl byde onder molen staet 1 ½ voet beneden de peyl aen de middelmoolen waterloop staet geslage, aen de ondermolen werft ende de lolck dyckge op bestaen syn”.
“…beslist de aennemer Cornelis Hielckez Leys de voorschreven molen te maken in alle manier als is voorschreven en des selver molen gangbaar op te leveren binnen de tijd van drie maanden van dato dezes, en in gevalle de molenwarfft niet gereet sullen syn op syn behoorlycke tyd sal na ’t bestel iedere dag (dan volgt denk ik een boete clausule die voor mij onleesbaar is –de schrijver). Soo dat de aennemer bedongen heeft de somma van drieduysent sevenhondert en vyftichgulden en dit alles ter goeder trouw gedaen binne Wormer des 3e marty 1638.
Cornelis Hielckes Leys”.
... Er bestaat een kaart van de “Einghe Wormer” van Jan Jansz. Backer uit 1638 waarop duidelijk drie molens zijn te zien. Twee aan de ringsloot, de beide Vinkemolens, en een molen aan de Tochtsloot ten westen van dit tweetal.
Bron: Tekst van F. Rol, Zaandijk, in de Database van Verdwenen Molens, dbnr. 4579.
|