![]() |
"Het Land van Leeghwater" -- De Purmer |
De initiatiefnemers
Aangestoken door de succesvolle grondverkopen in de Beemster, en op zoek naar een nieuwe investering, namen reeds in november 1611 twee deelnemers in de Beemsterse compagnie der bedijkers het initiatief tot de bedijking van het Purmer-meer. Samen met de stadsbesturen van Edam en Monnickendam stuurden Dirck van Oss en Arent ten Grotenhuys op 6 december 1612 een octrooiaanvraag naar de Staten in Den Haag. Als gevolg van binnenstromende bezwaren van de omliggende dorpen, de steden Purmerend en Alkmaar en het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen, wilden de Staten met de strubbelingen bij de Beemsterbedijking nog vers in het geheugen een en ander vanaf maart 1613 eerst grondig onderzoeken en stelden vervolgens het besluit enkele jaren uit.
Intussen stierven Van Oss en Ten Grotenhuys, en namen Edam en Monnickendam vele bezwaarmakers de wind uit de zeilen door de heerlijkheden Ilpendam en Purmerend alsmede alle gronden in de Purmer op te kopen. Verder betrokken zij rijke koopman-regenten als Barthold Cromhout, Hooft, Pauw, Oetgens en Bruining bij de onderneming. Toen zij in 1617 opnieuw octrooi aanvroegen in Den Haag, konden de Staten hun dat niet meer weigeren en verleenden op 10 juni 1617 toestemming om de Purmer droog te maken.
De bedijking
"Evenals dat bij de Beemster het geval was, behouden de Purmerheren de leiding --ook de technische leiding-- geheel aan zich; van technisch onderlegden maken zij slechts bij volstrekte noodzaak en dan eigenlijk nog bij uitzondering gebruik. Behalve een landmeter zien wij de eerste jaren dan ook geen enkele technische kracht in hun dienst. Dat zulks het werk noch uit technisch, noch uit financieel oogpunt ten goede kwam, hoeft geen betoog.
|
De molens
Nog tijdens de bedijking lagen de hoogste en laagste schatting van het aantal te gebruiken poldermolens veelvouden van het laagste getal uiteen. Twee jaar na de aanvang was de dijk zover gevorderd dat de bedijkers op 6 april 1620 besloten de molens te gaan aanbesteden. Voorlopig werden er vier stuks besteed die binnen drie maanden klaar moesten zijn, doch spoedig groeide dit aantal tot twaalf en op 17 juni 1620 werd besloten het op vijf gangen van ieder drie molens te brengen. Vermoedelijk werden de molens aan tal van verschillende aannemers gegund.
Eindelijk benoemden de Hoofdingelanden in 1620 enkele adviseurs. Zo authoriseerden zij op 15 mei 1620 dijkgraaf en heemraden om "met Jan Adriaensz. als opziender van 't maeken en stellen van de Meulens ... te handelen, en accorderen op 't tractement ofte dachgeld", dat hij voor zijn diensten zou ontvangen. "Hieruit maar direct af te leiden, dat Jan Adriaensz. de leiding van het gehele werk had --zoals toch doorgaans geschiedt-- is op zijn zachtst gezegd overdreven. Desondanks is dat de "officiële" lezing."
De indeling
De Purmer werd net als de Beemster verdeeld in kavels van 20 morgen. Het betreft hier de grote Rijnlandse morgen van 0,852 ha. De polder is 2981 morgen en 593 roeden groot. Verder kwamen er twee hoofdwegen in de lengte, en enkele dwarswegen als verbinding naar de omliggende steden, met bij elk daarvan een brug over de ringvaart.
Conclusie
"Hoewel na de bedijking van de Purmer Leeghwater het grootste deel van zijn levensweg reeds achter zich heeft, is zijn figuur ons nog steeds enigermate schimmig. Zeker dunkt mij echter, dat de geschiedenis hem ter zake van de Purmerbedijking een groter plaats gegeven heeft, dan hem in werkelijkheid toekomt."
|
Impressum | ||
|